St. Laurentiuskerk
HET EPITAAF MET DE KERKMEESTERSBRIEF IN DE LAURENTIUSKERK 2
Reformatie
Vanaf 1517 ontstond door het optreden van Luther, en later ook Calvijn en Zwingli, onrust in de kerk en ook in Alkmaar was dat het geval door de activiteiten van de doopsgezinden. Vanaf 1550 keerden twee priesters verbonden aan de Alkmaarse Latijnse School, Laurens Jacobszoon Zas en Cornelis Cooltuyn zich onder meer tegen de heiligen en reliekenverering. Ook de beeldenstorm van 1566 heeft de stad geraakt. In 1567 werd er voor het eerst vanwege de onrust geen ommegang gehouden, omdat die teveel de tegenstelingen verscherpte. Een jaar later werd de draad alweer opgepakt, maar wel met een ordedienst die direct achter de baldakijn met de engel liep. Op donder dag1 mei 1572 was de voorlopig laatste processie omdat in juni de geuzen de macht over namen en de Grote Kerk toewees aan de hervormden. De bloedreliek werd bijtijds in veiligheid gebracht en leed, net als het geloof, een wat ondergronds bestaan.
Zeventiende en achttiende eeuw Pas in de zeventiende eeuw duikt het heilig overblijfsel weer op en wordt dan regelmatig getoond in de Laurentiusstatie, de schuilkerk uit die tijd. De schilder J.P. van Horstok, die een groot deel van zijn leven in Alkmaar woonde en daar ook wandschilderingen heeft nagelaten, vervaardigde voor de statie drie schilderijen waarop het verhaal is uitgebreid. Zo is op het laatste doek te zien dat het eerste stukje uitgeknipte kazuifel boven het vuur bleef zweven. Hiermee sloot men aan op het Mirakel van Amsterdam, waar de hostie ook boven het vuur bleef hangen. Dit type verering heeft een dynamiek die zorgt voor aanpassingen aan nieuwe inzichten die de devotie versterken.
Katholieke emancipatie
Na de Franse tijd ontstond meer ruimte voor godsdienstvrijheid, die nog werd verstrekt door de Grondwet van 1848. Die maakte het mogelijk dat in Nederland weer bisschoppen konden worden benoemd: het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853. Die gebeurtenis zorgde voor een golf van nieuwe neogotische kerken, waarvoor Pierre Cuypers de belangrijkste architect was. Ook Alkmaar kreeg een Cuyperskerk aan het Verdronkenoord, zodat de reliek van het bloedwonder daar een plaats kon krijgen. In 1877 gaf deken Ruscheblatt kunstschilder Alex Kläsener opdracht voor vier grote wandschilderingen over het Bloedwonder, waarbij hij zich hield aan de uitgebreide versie met het stukje stof boven het vuur. Drie in Alkmaar geboren katholieke gezagsdragers en intellectuelen hebben zich vervolgens ingezet voor de herleving van de verering. De eerste was seminarieprofessor Evert Rijkenberg, die vanaf 1896 de geschiedenis in verschillende bijdragen heel uitvoerig en heel precies heeft beschreven. Een hoofdrol had de visionaire bisschop Caspar Josefus Martinus Bottemanne , opdrachtgever aan Pierre Cuypers’ zoon Joseph voor het ontwerp van de kathedrale Nieuwe Bavo, die het wonder op 25 maart 1897 erkende en toestemming gaf tot openbare verering. Wetenschappelijke steun kwam van dr. Willibrord Lampen, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, die in 1929 Alcmaria Eucharistica publiceerde.
Herneming van de ommegang
Al snel na 1897 gingen de eerste bedevaartgangers op pad toen driehonderd inwoners van Oudorp kwamen op 22 juli naar Alkmaar kwamen. Pas vanaf 1917 werd weer een echte ommegang gelopen, maar wel een stille. In Nederland boven de rivieren gold het processieverbod zodat niet hardop mocht worden gebeden of gezongen. Bij het vijfhonderd-jarig jubileum in 1929 waren meer dan 7000 pelgrims op pad. Tijdens de oorlog is er niet gelopen, maar hield men de processie in de kerk. Dat bleef men doen tot 1965 ten men weer naar buiten trad. Na 1970 verslapte deze traditie totdat in 2009 de draad met veel enthousiasme op de plaats waar het Bloedwonder was ontstaan werd opgepakt. De Grote Kerk was vanaf de reformatie 420 jaar lang in handen van de Hervormde Gemeente, later de Protestantse Gemeente Alkmaar. In de protestantse leer is geen plaats voor transsubstantiatie, zodat de verering van het Bloedwonder in hun gebedshuis ondenkbaar was. Door het teruglopend kerkbezoek en de hoge kosten werd het noodzakelijk de Grote Kerk aan de eredienst te onttrekken en werd het bebouw een door de gemeente gesubsidieerd centrum voor cultuur en ontmoeting. Dat gaf ruimte voor versterking va deze oude traditie, waardoor sinds dat jaar jaarlijks de processie wordt gelopen tussen de Laurentiuskerk aan het Verdronkenoord en de plek van oorsprong.